schaaktornooi

Opgave - CanMO 1976 vraag 3

Twee leerlingen uit het vijfde jaar mochten meedoen in een schaaktornooi dat voor de rest bestond uit enkel leerlingen van het zesde jaar. Iedere deelnemer speelde precies 1 maal met iedere andere deelnemer en kreeg 1 punt als hij of zij won, een half punt bij gelijkspel en 0 punten bij verlies. De twee leerlingen uit het vijfde jaar scoorden samen acht punten en iedere leerling uit het zesde scoorde evenveel punten als zijn leeftijdsgenoten. Hoeveel leerlingen uit het zesde jaar deden mee aan dit tornooi? Is de oplossing uniek?

Oplossing

Antwoord:
Er zijn twee oplossingen, namelijk $n = 7$ of $n = 14$.

Bewijs:
Stel dat het aantal leerlingen uit het zesde $n$ is, dan is het totaal aantal leerlingen $n+2$, en dan is het totaal aantal gespeelde matchen $\binom{n+2}{2} = \frac{n^2+3n+2}{2}$. Aangezien er per match precies $1$ punt verdeeld wordt, is het totaal aantal behaalde punten ook hieraan gelijk. Hiervan werden er $8$ behaald door de leerlingen uit het vijfde, zodat de leerlingen uit het zesde samen precies $\frac{n^2+3n-14}{2}$ punten behaalden. Aangezien deze $n$ leerlingen allemaal hetzelfde scoorden, is voor hen deze score per persoon $s_n = \frac{n^2+3n-14}{2n} = \frac{n+3-\frac{14}{n}}{2}$. Deze score moet (met $n>0$) bovendien een natuurlijk veelvoud zijn van $\frac{1}{2} \Rightarrow \frac{14}{n} \in \mathbb{N} \Rightarrow n|14 \Rightarrow n \in \left \{ 1,2,7,14 \right \}$.
$n=1$ of $n=2$ levert een negatieve $s_n$ en vervallen, blijven over $(n, s_n) \in \left \{ \left ( 7,4\right ),\left ( 14,8 \right ) \right \}$.
Het eerste geval is een geldige mogelijkheid, want het doet zich bijvoorbeeld voor als alle uitslagen gelijkspel zijn, en vermits het aantal matchen per persoon $m_n =n+1 = 8$, haalt dan iedereen inderdaad $4$ punten.
Het tweede geval is ook een geldige mogelijkheid, want het doet zich bijvoorbeeld voor als alle uitslagen als volgt zijn:
- 6dejaars onderling allemaal gelijkspel;
- Voor de $14$ zesdejaars geldt:
- er zijn er precies $7$ die tegen de eerste vijfdejaars A winnen, en tegen de andere vijfdejaars B gelijkspel;
- de andere $7$ die tegen de tweede vijfdejaars B winnen, en tegen de andere vijfdejaars A gelijkspel.
- 5dejaars onderling maakt niet uit.
Hierbij behalen de zesdejaars elk $13 \cdot \frac{1}{2} + 1 + \frac{1}{2} = 8$, en de vijfdejaars behalen samen $1 + 2 \cdot \left(7\cdot 0 + 7\cdot \frac{1}{2}\right)=8$.