Beschouw een driehoek met zijden van lengtes $501m$, $668m$, $835m$. Hoeveel lijnen zijn er die zowel de oppervlakte als de omtrek van deze driehoek in 2 gelijke helften delen?
Het is duidelijk dat de rechte de driehoek moet snijden. Hier zullen we in de rest van het bewijs ook van uitgaan.
Merk op dat $501=3*167$, $668=4*167$ en $835=5*167$. De halve omtrek is gelijk aan $1002=6*167$.
Stel nu even dat er zo een rechte bestaat in een driehoek $\Delta ABC$ met oppervlakte $S$ en omtrek $O$ en met zijden $a,b,c$ volgens de gebruikelijke regels die snijdt in zijden $a$ en $b$, op een afstand $x$ en $y$ van $C$. Dan moet gelden dat $2(x+y)=O$ en $2xy sin(\widehat{C})=S$. Na uitwerking wordt dit $x+y=\frac{a+b+c}{2}$ en $xy=\frac{ab}{2}$.
Dit passen we toe op onze driehoek. We maken een gevalsonderscheid:
1) De rechte gaat door de zijden met lengten $501$ en $668$. Na uitwerking verkrijgen we dat de oplossingen voor $x$ en $y$ gelijk zijn aan $167*(3 \pm \sqrt{3})$. Maar aangezien $3+\sqrt{3}>4$, zal $167*(3+\sqrt{3})>668=167*4$. Dus in dit geval zijn er geen geldige oplossingen.
2) De rechte gaat door de zijden met lengten $501$ en $835$. Na uitwerking verkrijgen we dat de oplossingen gelijk zijn aan $167*(3 \pm \frac{\sqrt{6}}{2})$. Aangezien $835=5*167>167*(3 + \frac{\sqrt{6}}{2})>167*3=501$, moet $y=167*(3 + \frac{\sqrt{6}}{2})$ op de zijde met lengte $835$ liggen. Verder geldt dat $0$<$x=167*(3 - \frac{\sqrt{6}}{2})<167*3=501$, dus bestaat ook $x$ op de zijde met lengte $501$. Dus in dit geval is er één rechte.
3) De rechte gaat door de zijden met lengten $668$ en $835$. Aangezien $1002^2-2*668*835$<$0$, heeft deze vergelijking geen reële oplossingen.
Oplossing
Het is duidelijk dat de rechte de driehoek moet snijden. Hier zullen we in de rest van het bewijs ook van uitgaan.
Merk op dat $501=3*167$, $668=4*167$ en $835=5*167$. De halve omtrek is gelijk aan $1002=6*167$.
Stel nu even dat er zo een rechte bestaat in een driehoek $\Delta ABC$ met oppervlakte $S$ en omtrek $O$ en met zijden $a,b,c$ volgens de gebruikelijke regels die snijdt in zijden $a$ en $b$, op een afstand $x$ en $y$ van $C$. Dan moet gelden dat $2(x+y)=O$ en $2xy sin(\widehat{C})=S$. Na uitwerking wordt dit $x+y=\frac{a+b+c}{2}$ en $xy=\frac{ab}{2}$.
Dit passen we toe op onze driehoek. We maken een gevalsonderscheid:
1) De rechte gaat door de zijden met lengten $501$ en $668$. Na uitwerking verkrijgen we dat de oplossingen voor $x$ en $y$ gelijk zijn aan $167*(3 \pm \sqrt{3})$. Maar aangezien $3+\sqrt{3}>4$, zal $167*(3+\sqrt{3})>668=167*4$. Dus in dit geval zijn er geen geldige oplossingen.
2) De rechte gaat door de zijden met lengten $501$ en $835$. Na uitwerking verkrijgen we dat de oplossingen gelijk zijn aan $167*(3 \pm \frac{\sqrt{6}}{2})$. Aangezien $835=5*167>167*(3 + \frac{\sqrt{6}}{2})>167*3=501$, moet $y=167*(3 + \frac{\sqrt{6}}{2})$ op de zijde met lengte $835$ liggen. Verder geldt dat $0$<$x=167*(3 - \frac{\sqrt{6}}{2})<167*3=501$, dus bestaat ook $x$ op de zijde met lengte $501$. Dus in dit geval is er één rechte.
3) De rechte gaat door de zijden met lengten $668$ en $835$. Aangezien $1002^2-2*668*835$<$0$, heeft deze vergelijking geen reële oplossingen.
Er is dus één zo'n rechte. Q.E.D.