het beroemde windmolenprobleem

Opgave - IMO 2011 dag 1 vraag 2

Zij $S$ een eindige verzameling van ten minste twee punten in het vlak, waarvan er geen
drie op één lijn (rechte) liggen.
Een windmolen is een proces dat begint met een lijn (rechte) $l$ die
door één punt P van $S$ gaat. De lijn draait met de klok mee om het draaipunt P tot er voor het eerst
een ander punt van $S$ op deze lijn komt te liggen; we noemen dit punt Q en dit wordt het nieuwe
draaipunt. We zeggen dan dat Q een klap van de molen krijgt. De lijn draait nu met de klok mee
om Q, totdat opnieuw een punt van S een klap van de molen krijgt. De windmolen deelt zo oneindig
veel klappen uit.
Laat zien dat we een punt P van $S$ en een lijn $l$ door P kunnen kiezen zodat er een windmolen
ontstaat waarbij elk punt van $S$ oneindig veel klappen van de molen krijgt.

Oplossing

Zij $V$ de verzameling gegeven punten (geen 3 collineair). Neem een cirkel $C$ waarvoor de verzameling punten strikt in $C$ ligt (dit gaat want $V$ is eindig). Voor een lijn $l$ door een punt $P\in V$ noemen we de twee snijpunten van $l$ met $C$ respectievelijk het noorden (N) en het zuiden (Z) van $l$. Het oosten en westen van $l$ zijn de halfvlakken door $l$ geïnduceerd, volgens de richting van de windroos, O en W zijn het aantal punten van $V$ in het oosten, resp. westen. Tenslotte noemen we een lijn $l$ die precies 1 punt van $V$ gaat een scheidingslijn als er geldt dat $|O-W|\leq 1$ en $O\ge W$.

eerst twee lemma's betreffende het bestaan van zulke scheidingslijnen:

Lemma 1: voor alle $P\in V$ bestaat er minimum één scheidingslijn door $P$.

bewijs: Neem een willekeurige lijn $l$ door $P$ die niet door een ander punt van $V$ gaat. laat WLOG $O\ge W$. Als $O=W$ (of $|O-W|=1$) zijn we klaar. Laat nu de lijn $l$ continu roteren totdat de lijn 180° is gedraaid en in het verlengde ligt van zijn beginpositie, maar omgekeerd geroteerd. Er geldt dat gedurende deze beweging de kwantiteit $O-W$ van positief naar negatief gaat (nl. naar $W-O$) en bovendien geldt dat elke keer wanneer $l$ een punt uit $V\setminus\{P\}$ passeert, $O-W$ met 2 toeneemt of afneemt. Er is dus een moment waar $|O-W|\le 1$, want $O-W$ gaat van positief naar negatief in stapjes van 2 tijdens de rotatie.

Lemma 2: voor alle $Q\in C$, en $Q$ niet collineair met 2 punten uit $V$, bestaat er exact één $P\in V$ zodat $PQ$ een scheidingslijn is.
(we noemen voor alle $Q\in C$ deze unieke scheidingslijn de scheidingslijn van $Q$)

bewijs: Zij $l$ de raaklijn van $Q$ aan $C$. alle punten van $V$ zijn nu aan dezelfde kant van $l$. Wanneer we analoog zoals bij lemma 1 de lijn $l$ 180° laten draaien, zullen alle punten één voor één veranderen van het ene halfvlak van $l$ naar het andere. Bekijk alle situaties bij deze rotatie wanneer er een punt $P\in V$ op $l$ ligt. Als je chronologisch van het begin van de rotatie tot het einde van deze rotatie al deze situaties naast elkaar leggen zien we dat bij elke situatie de waarde $O-W$ strikt daalt of stijgt gedurende de hele rotatie. Er bestaat dus een unieke scheidingslijn: de waarde O-W daalt (of stijgt) namelijk in stapjes van 2, en bijgevolg moet ooit gelden $O-W=0$ of $1$.

Een grenspunt is een punt $Q\in C$ dat op een rechte door twee punten uit $V$ ligt.
We noemen een open interval $\subset C$ dat geen grenspunten bevat en waarvoor de grenswaarden twee grenspunten zijn een goed interval.

Lemma 3: zij $I\subset C$ een goed interval. Neem $Q,R\in I$. Zij $P\in V$ zodat $PQ$ de unieke scheidingslijn van $Q$ is. Dan is $PR$ de scheidingslijn van $R$

Bewijs: Indien er een punt $A\in V$ begrepen tussen de rechten $PR$ en $PQ$ en de boog $QR$ zou liggen, snijdt $PA$ $I$ in een grenspunt, wat niet kan. Idem liggen er geen punten $A\in V$ in de zone die recht tegenover $P$ ligt ten opzichte van de vorige beschreven zone. Bijgevolg moet er in de beschreven zones geen punten van $V$ liggen, en dus is $O-W$ voor $PR$ gelijk aan $O-W$ voor $PQ$. Dit betekent dat $PR$ een scheidingslijn is, deze is uniek wegens lemma $2$.

Nu zullen we beginnen met het eigenlijke probleem:
Neem een willekeurige scheidingslijn $l$ die op $P \in V$ ligt, en start de windmolen. Merk op dat $O-W$ invariant is zolang $l$ precies op één punt ligt van $V$. dit betekent dat $l$ in dat geval altijd een scheidingslijn is. We claimen dat 1) $l$ alle mogelijke draaipunten doorloopt, en 2) daarna terug komt bij $P$ als draaipunt, zodat het gevraagde wordt aangetoond.

1) Bekijk gedurende het windmolen-zijn van $l$ het zuiden $Z$ van $l$. Omdat $Z$ op $C$ ligt, is $l$ precies de scheidingslijn van $Z$ op elk moment wanneer $Z$ geen grenspunt is. Omdat elke scheidingslijn een snijpunt heeft met $C$, en omdat $Z$ alle mogelijke plaatsen op $C$ kan aannemen, zijn we klaar wegens lemma 2: alle scheidingslijnen worden doorlopen bij het draaien van de windmolen.
[ Z beweegt in de richting van de klok op de cirkel en maakt een volledige omwenteling ]
2) wanneer $Z$ helemaal is rondgedraaid, komt het punt terug aan bij zijn beginpositie en $l$ terug door $P$ gaan omdat $ZP$ de scheidingslijn van $Z$ is.
[ de omwenteling kan oneindig vaak herhaald worden]

QED