combinatoriek 8

Opgave - IMOSL 2001 vraag 28

21 meisjes en 21 jongens deden mee in een wiskunde-competitie. Het bleek dat iedere deelnemer maximum zes problemen had opgelost, en voor iedere 2 deelnemers bestaande uit een jongen en een meisje, was er minstens één probleem dat zowel door de jongen als het meisje was opgelost. Toon aan dat er een probleem was dat opgelost werd door minstens drie jongens en drie meisjes.